Aan X is in 2013 een WOZ-beschikking opgelegd. Rechtbank Rotterdam stelt de gemeente in het gelijk, doch kent aan X een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000. De gemeente gaat in hoger beroep. In geschil is of als een gemachtigde optreedt op basis van 'no cure no pay' - zoals in casu - een vergoeding kan worden toegekend voor immateriële schade. Voorts is in geschil of de rechtbank de termijnoverschrijding van de redelijke termijn volledig mocht toerekenen aan de bezwaarfase. In casu is de redelijke termijn gestart op 27 februari 2013 met de ontvangst van het bezwaarschrift en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 21 oktober 2015. Het bezwaar heeft tien maanden in beslag genomen in plaats van zes en het beroep één jaar en tien maanden in plaats van één jaar en zes maanden.
Hof Den Haag oordeelt dat als een gemachtigde optreedt op basis van 'no cure no pay', dan kan toch een vergoeding aan de belanghebbende worden toegekend voor immateriële schade. X mag zijn toekomstige vordering op schadevergoeding cederen aan zijn rechtsbijstandverlener of kan - zoals in casu - de gemachtigde als zijn vertegenwoordiger aanwijzen om voor hem het bedrag te ontvangen. De overschrijding van de redelijke termijn is zowel aan de bezwaarfase als aan de beroepsfase toe te rekenen. De gemeente en de Staat moeten daarom elk € 500 en van € 500 aan X betalen. Het maakt niet uit dat het onderhavige hoger beroep extra voortvarend is behandeld. Dit kan namelijk niet tot enige vorm compensatie leiden. Het beroep van de gemeente is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 26 juli