De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die cassatie heeft ingesteld hierbij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

Aan de heer X is in 2004, gelijktijdig met de IB-aanslag over 2002, bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Pas in 2008 maakt X - in het kader van de betaling - alsnog bezwaar tegen de heffingsrente. Met betrekking tot de IB-aanslagen over 2003 tot en met 2006 is de heffingsrente eveneens in geschil. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het bezwaar tegen de heffingsrente 2002 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar tegen de heffingsrente 2003-2006 is volgens de rechtbank ongegrond. Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat het geschil over de in 2004 genomen beschikking heffingsrente 2002 thans niet meer ter beoordeling aan de rechter kan worden voorgelegd. Met betrekking tot de overige beschikkingen heffingsrente oordeelt het hof dat X in hoger beroep geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die cassatie heeft ingesteld hierbij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Het beroep van X wordt daarom - onder verwijzing naar art. 80a Wet RO - niet-ontvankelijk verklaard.  

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 12 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen