X stelt hoger beroep in tegen een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant die op 22 september 2022 aangetekend aan hem is verzonden. Volgens Track & Trace is de brief 23 september 2022 bezorgd en in ontvangst genomen. Op 26 januari 2023 stuurt de rechtbank X een brief met de volgende inhoud: “De rechtbank heeft aan u op 22 september 2022 een aangetekende brief verzonden. Deze brief is echter onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd. Ik zend u de brief, ter voldoening aan het bepaalde in art. 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht, ter kennisneming toe per gewone postzending. Als in de aangetekende brief een termijn wordt genoemd, vangt deze niet opnieuw aan.” Het hoger beroep van X komt op 30 januari 2023 bij het hof binnen.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X het vermoeden van ontvangst van de aangetekend verzonden rechtbankuitspraak niet heeft ontzenuwd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat i) het adres gedurende de hele procedure het correspondentieadres is geweest, ii) de inspecteur heeft verklaard dat bij X vaker stukken verdwijnen en X daarop heeft gereageerd dat 40% van de post bij hem niet aankomt en iii) dat X ook stelt het verweerschrift in hoger beroep niet te hebben ontvangen terwijl dit stuk evenzo naar hetzelfde adres is gestuurd. Het hoger beroep is ruim buiten de termijn bij het hof binnengekomen. De brief van de rechtbank van 26 januari 2023 kan niet aangemerkt worden als een niet aan X toe te rekenen omstandigheid waardoor hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. De brief heeft geen invloed op de verwijtbaarheid aan de zijde van X. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 18 maart
Informatiesoort: VN Vandaag