Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van onzakelijke lening(en). Een onafhankelijke derde zou namelijk niet bereid zijn geweest eenzelfde debiteurenrisico te aanvaarden als X bv heeft gedaan. Afwaardering ten laste van de winst is niet mogelijk.

Belanghebbende, X bv, vormt een f.e. met haar (klein)dochters A bv en B bv. B bv heeft een schuld van € 390.000 aan A bv. Medio 2006 verkoopt A bv de aandelen B bv voor € 50.000 aan C bv, de holding van de zoon van de dga van X bv. Ter zake van de schuld wordt een aflossingsplan opgesteld. Rond 2012 worden B bv en C bv in staat van faillissement verklaard. X waardeert de vorderingen op B bv en C bv (€ 390.000) af. De inspecteur accepteert uiteindelijk alleen de afwaardering van de schuldig gebleven koopsom (€ 50.000).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van onzakelijke lening(en). De rechtbank overweegt daarbij dat A bv er ten tijde van de aandelenverkoop voor heeft gekozen om de vordering niet op te eisen maar te continueren, en dat de vordering op dat moment nog volwaardig was. Volgens de rechtbank kan er op dat moment echter geen (niet in wezen winstdelende) vergoeding worden bepaald, waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde debiteurenrisico te aanvaarden onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. X bv kan de vordering dan niet ten laste van haar winst afwaarderen. Dit geldt volgens de rechtbank niet voor een vordering van € 6033 op C bv. De inspecteur is er namelijk niet in geslaagd om te bewijzen dat deze vordering onzakelijk was bij het ontstaan ervan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 25 juli

32

Gerelateerde artikelen