Belanghebbende, X bv, is onderdeel van een fiscale eenheid en is op de voet van art. 43 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde btw-naheffingsaanslagen ten name van de fiscale eenheid. X bv bestrijdt de aansprakelijkstelling en beroept zich op HvJ EU 11 mei 2006, nr. C-384/04, V-N 2006/27.14. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het bij beschikking aangemerkt zijn als één ondernemer een noodzakelijke en toereikende voorwaarde voor de hoofdelijke aansprakelijkheid (zie HR 9 november 2012, nr. 11/03524, BNB 2013/40, V-N 2012/58.14). Het beroep van X bv op HvJ EU 11 mei 2006, nr. C-384/04, V-N 2006/27.14 gaat niet op, aangezien de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde in dat berechte geval geen gelieerde partijen waren. X bv gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de aansprakelijkstelling niet in strijd is met het EU-recht. Dit volgt uit HR 17 maart 2017, nr. 15/03019, V-N 2017/17.21. Het is aldus niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de keuze van de wetgever om de natuurlijke personen en de lichamen die samen een fiscale eenheid vormen hoofdelijk aansprakelijk te doen zijn voor btw-schulden van die eenheid, geen inbreuk maakt op de tot het recht van de Europese Unie behorende beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid. Het beroep van X bv is ongegrond.
Lees ook het thema Fiscale eenheid: een dynamisch regime binnen de Vpb.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 18 december