Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de onderlinge verhouding met betrekking tot het inkomen uit de eigen woning ook indien de primitieve aanslagen onherroepelijk vaststaan kan worden herzien.
X is in 2018 gehuwd met haar echtgenoot, die in 2019 is overleden. Het saldo eigen woning wordt in de aangiften voor 26,65% toegerekend aan X en de rest aan de echtgenoot. De inspecteur legt de aanslagen op conform de aangiften. In 2020 dienen X en (de erven van de) echtgenoot herziene aangifte in. De inspecteur vordert na, maar gaat uit van de eerdere verdeling. In geschil is of X en de (erven van de) echtgenoot gerechtigd zijn de eerder in de aangiften gemaakte keuze inzake de onderlinge verhouding van het belastbare inkomen uit eigen woning in het kader van de navorderingsaanslagen te herzien.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de onderlinge verhouding met betrekking tot het inkomen uit de eigen woning ook indien de primitieve aanslagen onherroepelijk vaststaan kan worden herzien. De door de inspecteur aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis van art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 heeft namelijk door het komen te vervallen van een deel van de wettekst haar belang verloren. Hierdoor kunnen fiscale partners met betrekking tot een gemeenschappelijk inkomensbestandsdeel onderling de verhouding wijzigen tot het moment waarop de (navordering)aanslag van beide partners onherroepelijk vaststaat. De onderhavige navorderingsaanslag staat niet onherroepelijk vast, zodat de onderlinge verhouding alsnog kan worden gewijzigd. X' beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 22 februari
Informatiesoort: VN Vandaag
Focus: Focus