Hof 's-Hertogenbosch oordeelt anders dan de rechtbank dat voor de ongelijke behandeling van gehuwde mantelzorgers ten opzichte van ongehuwde mantelzorgers een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.

Belanghebbende, X, die gehuwd was en samen met haar gezin en met haar vader een gezamenlijke huishouding vormde, heeft haar vader tot zijn overlijden jarenlang als mantelzorger verzorgd en heeft na diens overlijden ook het mantelzorgcompliment toegekend gekregen. In geschil is of het verschil in behandeling tussen een ongehuwde, die wel in aanmerking zou komen voor de partnervrijstelling in de erfbelasting, en een gehuwde mantelzorger in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat dit het geval is en verleent X (alsnog) de partnervrijstelling.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt anders dan de rechtbank dat voor de ongelijke behandeling van gehuwde mantelzorgers ten opzichte van ongehuwde mantelzorgers een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Naar het oordeel van het hof volgt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat de partnervrijstelling niet van toepassing is op meerrelaties. In de situatie van X zou zij bij gelijktijdig overlijden van haar echtgenoot en haar vader voor twee nalatenschappen een beroep kunnen doen op de partnervrijstelling. Dit past niet binnen het uitgangspunt dat de partnervrijstelling niet van toepassing is op meerrelaties. Er bestaat volgens het hof een redelijke verhouding tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel. De wetgever is hiermee gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge en zijn oordeel is niet evident van redelijke grond ontbloot. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 1a-4

Successiewet 1956 32-1-4-a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 9 februari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen