Belanghebbende, X, en zijn echtgenote hebben een zoon die in het jaar 2003 een onderneming is gestart in de vorm van een eenmanszaak. In het jaar 2009 is A bv opgericht uit een samenwerkingsverband tussen Adviesburo en de onderneming. X en zijn echtgenote hebben in de jaren 2003 tot en met 2011 in rekening-courant gelden verstrekt aan de onderneming van hun zoon, omdat hij over onvoldoende kapitaal beschikte en de banken de onderneming niet wilden financieren. Hiervan zijn geen overeenkomsten opgesteld en concrete aflossingsschema's en rentevergoedingen ontbreken. Later zijn schenkingsovereenkomsten opgemaakt, als gevolg waarvan de verstrekte bedragen met de rekening-courantschuld zijn verrekend. In geschil is of in het jaar 2009 in verband met de geldverstrekkingen bedragen in mindering kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning van X.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schenkingen. Aannemelijk is dat de verstrekkingen zijn gedaan met de bedoeling om een lening te verstrekken. Gelet op de familieverhoudingen doet daaraan niet af dat geen overeenkomsten zijn opgemaakt met terugbetaalverplichtingen en rentevergoedingen. De geldverstrekkingen moeten gekwalificeerd worden als geldleningen. Volgens de rechtbank kwalificeren de vertrekkingen als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen als bedoeld in artikel 3.91, derde lid, van de Wet IB 2001. Gevolg is dat X en zijn echtgenote ieder de helft van € 44 141 op het belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering kunnen brengen. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 31 maart