Belanghebbende, X bv, is de moedermaatschappij van een f.e. voor de VPB. De f.e. (de B-groep) bestaat uit circa 20 vennootschappen. In maart 2004 wordt een deel van de vennootschappen afgesplitst en in een nieuwe groep ondergebracht (C-groep). Een medewerker van de B-groep geeft in maart 2004 aan de inspecteur door dat het correspondentieadres van een aantal vennootschappen is gewijzigd. X bv is niet opgenomen op de lijst van vennootschappen wier adres is gewijzigd van adres I naar adres II. In augustus 2004 schrijft dezelfde medewerker, ditmaal namens de C-groep, dat ook het correspondentieadres van X bv is gewijzigd van adres I naar adres II. In de zomer van 2004 start de Belastingdienst een onderzoek naar de waardering van deelnemingen van X bv. Er vinden gesprekken plaats op adres I en de inspecteur stuurt brieven naar adres I. In een van de brieven wordt aangegeven dat een VPB-aanslag 2001 ter behoud van rechten zal worden opgelegd in verband met een dreigende verjaring van de aanslagtermijn. De aanslag, naar een belastbaar bedrag van ruim € 238,7 mln, wordt vervolgens opgelegd met dagtekening 31 mei 2006, de laatste dag waarop de aanslag vastgesteld kan worden, en naar adres I gestuurd. Inmiddels was, op 11 mei 2006, weer een adreswijziging van X bv doorgegeven. Deze keer wordt adres III als correspondentieadres opgegeven. X bv stelt dat de aanslag te laat – en naar het verkeerde adres – is verzonden en dat zij de aanslag pas op 19 juni 2006 heeft ontvangen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur de aanslag naar een verkeerd adres heeft gestuurd. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat X bv het aanslagbiljet pas na de datum van dagtekening heeft ontvangen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de inspecteur ter zake van de onjuiste adressering van het aanslagbiljet geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de informatie omtrent de adreswijziging in augustus 2004 niet van X bv afkomstig was en dat de gesprekken over de fiscale aangelegenheden van X bv allen plaats hebben gevonden op adres I. Verder overweegt de rechtbank dat de adreswijziging uit mei 2006 te laat was doorgegeven, omdat het proces om de aanslag op te leggen op dat moment reeds in gang was gezet. De rechtbank verklaart het beroep van X bv ongegrond. In hoger beroep voert X bv nog aan dat – gezien haar vestigingsplaats – de aanslag niet door de bevoegde inspecteur is opgelegd.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat – gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis van art. 3 AWR – de vestigingsplaats van X bv niet bepalend is voor de bevoegdheid van de inspecteur tot het opleggen van de aanslag. Het hof verwerpt dan ook de stelling van X bv. Verder heeft de rechtbank volgens het hof ten aanzien van de tijdigheid van het opleggen van de aanslag een juiste beslissing genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 3
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11