X zit het gehele jaar 2020 in detentie en ontvangt € 12 per week voor werkzaamheden in de gevangenis. X dient een verzoek voorlopige aanslag IB/PVV 2020 in met een aangegeven bedrag van € 55.663 aan looninkomsten en een aftrek specifieke zorgkosten van € 4744. De inspecteur stelt de voorlopige aanslag vast conform het verzoek. X dient geen aangifte IB/PVV 2020 in, ondanks uitnodigingen en aanmaningen. De inspecteur legt daarop een aanslag IB/PVV 2020 op met een geschat inkomen van € 55.663, inclusief een boete en belastingrente, en een aanslag Zvw 2020 naar hetzelfde bedrag. X maakt bezwaar, waarop de inspecteur het geschatte inkomen vermindert naar € 13.468, gebaseerd op huurlasten, overige woonlasten en aangroei van het banksaldo. In geschil is of de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen van X voor het jaar 2020 heeft gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de schatting door de inspecteur van het inkomen van X voor het jaar 2020 niet redelijk is. De inspecteur heeft niet onderbouwd uit welke bron X inkomsten zou kunnen hebben genoten, gezien de detentie van X gedurende het gehele jaar. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat X inkomsten uit werkzaamheden buiten de gevangenis heeft genoten. De rechtbank stelt vast dat er geen reden is om te veronderstellen dat X meer inkomsten heeft verworven dan de € 624 die zij voor het werk in de gevangenis ontving. De beroepen betreffende de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 zijn gegrond. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.4
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 10 april
Informatiesoort: VN Vandaag