Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vanaf het moment dat de bv is opgehouden te bestaan, kon zij geen rechtshandelingen meer verrichten en dus ook geen bezwaar maken.

De ontbinding van X bv is met ingang van 10 oktober 2014 ingeschreven in het handelsregister. X bv is toen opgehouden te bestaan. De inspecteur verzoekt X bv meermaals informatie ter beschikking te stellen ten behoeve van een onderzoek naar de verschuldigdheid van omzetbelasting. X bv voldoet niet aan die informatieverzoeken. De inspecteur legt vervolgens een informatiebeschikking op met dagtekening 9 januari 2019. Met dagtekening 2 december 2019 legt de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 op. X bv gaat in bezwaar en beroep. Het bezwaar van X bv tegen de naheffingsaanslag wordt door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. In beroep oordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat het bezwaar wel ontvankelijk is.

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vanaf het moment dat X bv is opgehouden te bestaan, kon zij geen rechtshandelingen meer verrichten en dus ook geen bezwaar maken. Nu gesteld noch gebleken is dat de vereffening op enig moment is heropend op de voet van art. 2:23c lid 1 BW is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Geen aanleiding bestaat om niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van art. 6:10 Awb achterwege te laten. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:10

Burgerlijk Wetboek Boek 2 2:23c

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Fiscaal ondernemingsrecht

Editie: 17 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

867

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen