Aan de heer X is een aanmaning verstuurd tot betaling van een aanslag waterschapsbelastingen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het verzenden daarvan zijn aanmaningskosten ad € 7 in rekening gebracht. Het bezwaar tegen deze kosten is gegrond verklaard, aangezien aan X uitstel van betaling was verleend. Desondanks krijgt X later alsnog een als ‘herinnering' aangeduide brief, waarin wordt gedreigd met een dwangbevel. Het bezwaar tegen deze brief is niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Rechtbank Haarlem kon X er redelijkerwijs vanuit gaan dat opnieuw aanmaningskosten in rekening werden gebracht. Voorts is verzuimd om op het verzoek van X om een kostenvergoeding te beslissen. Het beroep van X is gegrond en X krijgt daarom een proceskostenvergoeding van € 261,55. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat tegen de herinnering geen rechtsmiddelen openstaan en dat het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het feit dat niet expliciet bij uitspraak op bezwaar over het verzoek om een kostenvergoeding is beslist, noopt niet tot het oordeel dat het beroep van X reeds daarom gegrond was. Als een bezwaar niet-ontvankelijk is, kan een dergelijke beslissing namelijk achterwege blijven. Er was dus ook geen aanleiding voor de rechtbank om X een proceskostenvergoeding te geven. Die beslissing blijft echter in stand, aangezien door de ambtenaar geen (incidenteel) hoger beroep is ingesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26