Hof Den Haag oordeelt dat er gelet op de stellingen van de heer X geen grond is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Integendeel, zo wordt uitgegaan van de aannemelijke stelling van de inspecteur dat de hoorplicht niet is geschonden, dan is in beroep ten onrechte een proceskostenvergoeding toegekend.
Aan de heer X is een BPM-naheffingsaanslag opgelegd van € 423. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag tot nihil verminderd en is een bezwaarkostenvergoeding van € 246 toegekend. Volgens Rechtbank Den Haag klaagt X er terecht over dat de hoorplicht is geschonden. Terugwijzen zoals X eist, dient echter geen redelijk doel meer.De inspecteur heeft over de teruggaaf van BPM de gewone belastingrente vergoed. Om in aanmerking te komen voor een hogere (Irimie)vergoeding moet X zich tot de ontvanger te wenden (zie HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, V-N 2017/14.9). De redelijke termijn is weliswaar in de bezwaarfase overschreden, maar dat werd veroorzaakt door het feit dat de zaak op initiatief van de gemachtigde van X werd aangehouden in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. X krijgt een proceskostenvergoeding van € 330 (€ 990 : 3 vanwege samenhang). X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat in geen van de stellingen die X in hoger beroep heeft aangevoerd over het niet naleven door de inspecteur of het schenden door de rechtbank van nationale en EU-recht, noch anderszins grond is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Integendeel, zo wordt uitgegaan van de aannemelijke stelling van de inspecteur dat de hoorplicht niet is geschonden, dan is in beroep ten onrechte een proceskostenvergoeding toegekend.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 19 juni