X trekt over 2014 € 2500 af als contante giften aan een ANBI-stichting. Op basis van een onderzoek bij die stichting concludeert de inspecteur dat de kasadministratie geen werkelijk beeld geeft van de geldstromen. In 2016 wordt de ANBI-status met terugwerkende kracht ingetrokken. Volgens Hof Amsterdam zijn op grote schaal valse giftkwitanties verhandeld en gebruikt. Deze kwitanties hebben dus geen bewijskracht. Er is door X geen ander plausibel bewijs ingebracht. De aftrek is terecht geweigerd. X stelt in cassatie dat het hof ambtshalve een vergoeding voor immateriële schade had moeten toekennen omdat de redelijke termijn van twee jaar voor het hoger beroep verstreek na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de totale procedure (bezwaar, beroep en hoger beroep) niet langer dan vier jaar heeft geduurd, zodat X terecht geen ambtshalve immateriëleschadevergoeding heeft gekregen. In de uitspraak van het hof ligt besloten dat de behandeling van het hoger beroep weliswaar langer heeft geduurd dan twee jaren, maar dat er geen aanleiding is om ambtshalve een immateriëleschadevergoeding toe te kennen. Aangezien het een ambtshalve beoordeling is, hoeft het hof zijn (be)oorde(e)l(ing) niet te motiveren. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.32
Algemene wet bestuursrecht 8:66
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 mei