A en B zijn de maten van belanghebbende, maatschap X. A en B zijn werkzaam als psycholoog. Sinds 1 januari 2013 is X btw verschuldigd over de door haar verleende diensten. X is het hier echter niet mee eens en maakt op 27 maart 2013 bezwaar tegen de voldoening van btw op aangifte over de maand februari 2013. Hierbij maakt zij ook bezwaar tegen alle volgende aangiften. Op 27 maart 2015 oordeelt de Hoge Raad (nr. 13/02667, V-N 2015/19.18) dat de dienstverlening van X onder het bereik van de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel g Wet OB 1968 valt. Naar aanleiding van een brief van de inspecteur, waarin hij opmerkt dat bezwaar tegen toekomstige tijdvakken niet mogelijk is, maakt X op 31 maart 2015 alsnog bezwaar voor de tijdvakken van 1 maart 2013 - 31 december 2013 en 1 januari 2014 - 31 december 2014. De inspecteur verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het bezwaarschrift van X van 27 maart 2013 tegen de btw-aangiften voor de latere tijdvakken dan februari 2013 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit bezwaarschrift is volgens de rechtbank namelijk prematuur. Ook is het bezwaarschrift van X van 31 maart 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het is ruim buiten de bezwaartermijn ingediend en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt daarbij dat X al eerder bezwaar had gemaakt, en dus op de hoogte was van de procedure. Verder had de inspecteur in zijn ontvangstbevestiging van september 2013 al opgemerkt dat bezwaar tegen toekomstige tijdvakken niet mogelijk is. Ook acht de rechtbank van belang dat geen overeenstemming met de inspecteur heeft plaatsgevonden over het achterwege laten van de maandelijkse bezwaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 6:11
Wet op de omzetbelasting 1968 6:10
Wet op de omzetbelasting 1968 6:6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 7 juni