Belanghebbende, X, is geïdentificeerd als tweede rekeninghouder van een of meer rekeningen bij de KB-Lux bank. Als eerste rekeninghouder is geïdentificeerd A, met wie X sinds 1 maart 1996 samenwoont. Omdat de inspecteur niet bekend is met de verdeling van de gerechtigdheid tot de rekening tussen beide rekeninghouders, legt hij zowel aan X als aan A navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting op alsof elk van hun de enige gerechtigde tot de rekening is. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de schattingen van de inspecteur redelijk en dus niet willekeurig zijn omdat op redelijke wijze wordt vermeden dat (inkomsten uit) banksaldi ten onrechte niet in de heffing worden betrokken. In cassatie is in geschil of de aan X opgelegde navorderingsaanslagen (inderdaad) zijn gebaseerd op een redelijke en niet-willekeurige schatting. In dit verband stelt X onder meer dat tegen de uitspraak van het hof in de zaak van A uiteindelijk geen cassatie is ingesteld.
Volgens Advocaat-Generaal Niessen is het niet redelijk dat de inspecteur twee ontkennende gezamenlijke rekeninghouders die allebei bij hem in beeld zijn elki voor de volle 100% aanslaat. Voorop staat dat ingeval ontkennende gezamenlijke rekeninghouders geen stelling hebben ingenomen over hun onderlinge gerechtigdheid tot de banktegoeden, het hof de stelling van X dat hij slechts tot de helft van het tegoed is gerechtigd, heeft mogen verwerpen. Dat de inspecteur zowel X als A voor 100% heeft aangeslagen, leidt volgens de A-G echter, gelet op het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, tot een onredelijke uitkomst. In zo'n geval staat namelijk vast dat in totaal meer belasting wordt gevorderd dan uit de wet voortvloeit. De A-G adviseert de Hoge Raad om de zaak terug te wijzen, zodat het hof kan beslissen op welke wijze bezit en rente ter zake van de onderhavige bankrekening(en) dienen te worden gesplitst. De feitenrechter kan daarbij letten op alle relevante feiten en omstandigheden. In de onderhavige zaak moet worden vastgesteld of het aannemelijk is dat X gerechtigd was tot een deel van het saldo en de daaruit genoten inkomsten, dan wel dat uit de omstandigheid dat A geen cassatie heeft ingesteld, moet worden afgeleid dat het belang tot de rekening louter hem aanging.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 3:4
Algemene wet bestuursrecht 3:2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 februari