X heeft bij de staking van haar agrarische onderneming een bouwkavel onttrokken aan het ondernemingsvermogen en een vergoeding voor belastingschade ontvangen. In geschil is ten eerste of en in hoeverre de onttrekking van de bouwkavel belast is en ten tweede of de ontvangen vergoeding uit de Regeling bedrijfshervestiging en –beëindiging (Rbb-vergoeding) onbelast moet blijven.
Advocaat-generaal Niessen overweegt dat het verschil tussen de WEVAB cultuurgrond en de WEVAB ondergrond woning valt onder de landbouwvrijstelling. Het besluit van de staatssecretaris van 8 maart 2006, nr. CPP2005/3338M, V-N 2006/17.14 waarin de staatssecretaris aangeeft dat nog eenmaal gebruik gemaakt kan worden van de zogenaamde fictieve WEVAB ondergrond woning indien de woning met ondergrond per 31 december 2005 wordt onttrokken aan het ondernemingsvermogen, is niet op X van toepassing, omdat zij een bouwkavel in 2002 - voor de inwerkingtreding van het besluit - naar privé heeft overgebracht. Gezien het arrest HR 20 april 2012, nr. 10/01454, V-N 2012/21.6 kan X zich met toepassing van het gelijkheidsbeginsel echter toch beroepen op het besluit van 8 maart 2006. Verwijzing moet volgen teneinde vast te stellen wat - rekeninghoudend met het besluit - de (fictieve) WEVAB ondergrond woning op het moment van onttrekking is. Met betrekking tot het tweede geschilpunt overweegt de A-G dat de Rbb-vergoeding is belast, zowel voor zover de vergoeding betrekking heeft op de grond (omdat de vergoeding meer bedraagt dan de WEVAB) als voor zover de vergoeding ziet op het afstand doen van het pachtrecht door X (als bate die ziet op de bedrijfsbeëindiging en dus belast is). X heeft in feitelijke instantie niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een vergoeding voor het eerder of meer heffen van belasting. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12