Belanghebbende, X, heeft tevergeefs rechtsmiddelen aangewend tegen een aanslag IB/PVV 2007. X verzoekt de ontvanger geen invorderingsmaatregelen te nemen omdat de aanslag in materiële zin niet verschuldigd is. De ontvanger wijst dit verzoek af, waarna X administratief beroep instelt bij de directeur van de Belastingdienst. Als ook dit niet het gewenste resultaat oplevert, stapt X naar de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman oordeelt dat de ontvanger van de Belastingdienst zijn taak om de materiële verschuldigdheid van in te vorderen aanslagen te toetsen te beperkt opvat. Art. 1.1.5 van de Leidraad Invordering 2008 bepaalt dat de ontvanger de materiële verschuldigdheid van aanslagen die onherroepelijk vaststaan, marginaal toetst. De ontvanger hanteert daarbij in de praktijk als toets of de aanslag onmiskenbaar onjuist is. Dit moet hem aanstonds duidelijk zijn zonder dat hij daarvoor nader onderzoek moet verrichten. De ombudsman beoordeelt deze wijze van toetsing als te beperkt. De ontvanger is volgens de ombudsman opgedragen om een eigen inhoudelijk oordeel te vormen. De professionele standaard vereist daarbij in elk geval kennisneming van het dossier waarbij een basale kennis van het fiscaal- en bestuursprocesrecht een randvoorwaarde is. De ombudsman acht de klachten van X gegrond. Desondanks hoeft de ontvanger van de ombudsman de materiële verschuldigdheid van de aanslag niet opnieuw te toetsen.
Wetsartikelen:
Leidraad Invordering 2008 1.1.5