Aan X is door de gemeente een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar is aan X een dwangsom toegekend van € 40 (twee dagen). In geschil is of de gemeente een dwangsom is verschuldigd van € 160 (acht dagen). Volgens X is op 2 mei 2017 per fax, e-mail en brief een ingebrekestelling verstuurd. De heffingsambtenaar stelt de ingebrekestelling echter pas op 8 mei 2017 te hebben ontvangen. Volgens de rechtbank is de schriftelijke ingebrekestelling door de professionele gemachtigde van X willens en wetens naar een niet bevoegd bestuursorgaan gestuurd. Dit had geen enkel ander doel dan de besluitvorming te vertragen en op die manier een zo hoog mogelijke dwangsom te krijgen. In hoger stelt X dat de datum waarop de ingebrekestelling door het onbevoegde bestuursorgaan is ontvangen uitgangspunt is voor de berekening van de dwangsom.
Hof Amsterdam beslist dat art. 6:15 Awb niet van toepassing is, maar art. 2:3 lid 1 Awb. Er is geen sprake van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift, maar van een ingebrekestelling. Als startdatum van de termijn waarover de dwangsom verschuldigd is, geldt de datum waarop de ingebrekestelling door het bevoegde bestuursorgaan is ontvangen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:15
Algemene wet bestuursrecht 2:3
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 29 maart