Belanghebbenden, A en E, zijn gezamenlijk eigenaar van een vrijstaande woning met garage gelegen in de gemeente Westerveld. De woning behoorde voorheen toe aan hun vader (erflater) die in maart 1999 is overleden. A en E zijn de enige erfgenamen. De WOZ-beschikking 2011, met een waarde van € 218.000, is gericht aan ‘de erven van X'. Bezwaar en beroep tegen deze WOZ-beschikking is ingesteld door B namens ‘de erven van X'. B is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met erflater X.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 27 november 2013, 12/00356, V-N Vandaag 2013/2691) acht zowel het bezwaar als het beroep van belanghebbenden ontvankelijk en overweegt daarbij als volgt. Op grond van art. 44 AWR kunnen, na iemands overlijden, zijn erfgenamen in het uitoefenen van de bevoegdheden en in het nakomen van de verplichtingen welke de overledene zou hebben gehad ware hij in leven gebleven, worden vertegenwoordigd door één hunner. Bezwaar en beroep zijn ingesteld door B namens ‘de erven van X'. Op 3 juli 2012 heeft B namens de erven van X, A gemachtigd in het onderhavige geschil met de heffingsambtenaar. Volgens het hof laat deze machtiging geen andere conclusie toe dan dat A de erven vertegenwoordigt. Het hof acht het bezwaar en beroep van belanghebbenden ontvankelijk. Dat de rechtbank haar uitspraak heeft gericht aan B doet daaraan niet af. Inhoudelijk wijst het hof het hoger beroep echter af, omdat de gemeente voldoende aannemelijk maakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Algemene wet inzake rijksbelastingen 44
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 juli