X begint in 2014, naast zijn 36-urige dienstverband, met het bouwen van websites en het ontwikkelen van lesmateriaal voor de beroepsopleiding tot applicatieontwikkelaar. Het lesmateriaal bestaat uit een vierdelige leerboekenserie met docenten- en leerlingenmateriaal. Het eerste deel van de boekenserie wordt sinds 2015 uitgegeven en het tweede deel sinds 2016. In geschil is of deze werkzaamheden naast zijn dienstbetrekking kwalificeren als winst uit onderneming en X recht heeft op de ondernemersfaciliteiten. Met betrekking tot de jaren 2014 en 2015 is reeds geoordeeld dat dat niet het geval is. Voor de jaren 2016 en 2017 beslist de inspecteur hetzelfde. X komt tegen de uitspraken op bezwaar IB/PVV 2016 en 2017 in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken om in 2016 en 2017 ondernemerschap en winst uit onderneming aan te nemen. De rechtbank overweegt dat de opbrengsten over de gehele periode 2014 tot en met 2020 beperkt zijn en na 2017 zijn gedaald. Niet aannemelijk is dat zonder de ziekte van X vanaf 2018 de opbrengsten zouden zijn gestegen. Verder is het ondernemersrisico zeer gering omdat niet of nauwelijks investeringen zijn gedaan. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.74
Wet inkomstenbelasting 2001 3.20
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 7 november
Informatiesoort: VN Vandaag