Belanghebbende, X, is vennoot van de accountantsmaatschap A. Eind september 1988 zegt A de maatschap op aan X. X schakelt vervolgens Deloitte Belastingadviseurs bv in om te adviseren over de fiscale consequenties van zijn uittreden. Deloitte adviseerde om de onderneming geruisloos in H & H beheer bv in te brengen. De fiscus ging hier echter niet mee akkoord. In 1996 sloten Deloitte en de fiscus een compromis. X vordert vergoeding van de schade, omdat Deloitte hem niet op de "ruilarresten" heeft gewezen en het advies – de geruisloze inbreng – praktisch niet kon worden uitgevoerd. Hof Amsterdam oordeelt dat Deloitte een schadevergoeding moet betalen.
De civiele kamer van de Hoge Raad stelt vast dat het hof in zijn oordeel geen toepassing heeft gegeven aan de rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid, maar aan die van de kansschade. De Hoge Raad overweegt hierbij dat het hof het condicio-sine-qua-non-verband tussen de normschending van Deloitte en het verlies van de kans van X op een gunstiger fiscale behandeling heeft vastgesteld volgens de gewone bewijsregels. Er is volgens de Hoge Raad dan geen reden voor een terughoudende benadering die bij toepassing van proportionele aansprakelijkheid op haar plaats is. Verder is de Hoge Raad nog van mening dat het hof er, bij het vaststellen van de omvang van de schadevergoeding, voldoende rekening mee heeft gehouden dat X niet had kunnen voldoen aan de vereisten van de ruilarresten. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van Deloitte.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Civiel recht algemeen
Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)
Editie: 7 januari