De heer X doet op papier IB-aangifte over 2006. Als ingehouden loonheffing wordt hierin een (totaal)bedrag vermeld van € 1.819, terwijl er geen loonheffing op zijn uitkeringen is ingehouden. De inspecteur geeft een teruggaaf van het dubbele (€ 3.638) aan ingehouden loonheffing, aangezien geen rekening is gehouden met het feit dat de vermelding in de rubriek over tegenwoordig loon door X is doorgehaald. De voorlopige aanslag wordt opgelegd in mei 2007. De definitieve aanslag volgt in augustus 2008. In februari 2010 corrigeert de inspecteur de fout door het opleggen van een navorderingsaanslag op de voet van art. 16 lid 2 AWR. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur zonder nieuw feit kan navorderen, maar dat de heffingsrente op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel wel tot de helft moet worden gematigd tot € 265. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 1 maart 2013, 12/00277, V-N Vandaag 2013/686) oordeelt dat het tijdvak vanaf de dag van dagtekening van de definitieve aanslag tot de dag van de navorderingsaanslag uit de beschikking heffingsrente moet worden geëlimineerd. De heffingsrente moet nog verder worden gematigd omdat de inspecteur niet met een normale mate van zorgvuldigheid van de aangifte heeft kennisgenomen. De inspecteur heeft bij het opleggen van een definitieve aanslag namelijk een meer omvattende taak dan bij het opleggen van een voorlopige aanslag (HR 25 januari 2011, nr. 09/03966, V-N 2011/13.12). Voor het overige is het beroep van X ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16