De heer X is houder van een auto met een geschorst kenteken. De schorsingen liepen van 27 augustus 2010 tot en met 26 augustus 2011 en van 6 november 2011 tot en met 10 september 2012. Op 6 januari 2012 constateert de Belastingdienst dat met de auto gebruik van de weg wordt gemaakt. In geschil is de vervolgens aan X opgelegde naheffing motorrijtuigenbelasting over de periode 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012, alsmede de 100% verzuimboete van € 1.075. Rechtbank Oost-Nederland matigt de boete naar € 537. Noch in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) noch in de concrete omstandigheden is namelijk een rechtvaardiging te zien voor het opleggen van de hoogst mogelijke boete nu er geen sprake is van omstandigheden die de zwaarste straf rechtvaardigen. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aanwezigheid van een strafverzwarende omstandigheid niet noodzakelijk is voor het opleggen van een 100% boete. Uit de wetsgeschiedenis is namelijk af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in gevallen als deze steeds een 100% boete op te leggen, tenzij het wettelijk maximum (thans € 4.920) wordt overschreden. Het maakt niet uit dat vanaf 1 januari 1998 het in art. 37 Wet MRB 1994 genoemde percentage van 100 is geschrapt en is opgenomen in par. 34 van het toenmalige BBBB. Het beroep van de inspecteur is dus gegrond. Het beroep van X is ongegrond. X stelt vergeefs dat een medewerker van PostNL en een ambtenaar van de RDW zouden hebben gezegd dat het niet noodzakelijk was om de schorsing te beëindigen bij kortstondig gebruik van de openbare weg. Uitlatingen van deze personen binden de inspecteur namelijk niet.
Wetsartikelen:
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 34
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 35
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 6 mei