De heer X beschikt over een pensioenpolis, die vóór 1 januari 1992 is afgesloten. Daarna heeft X diverse lijfrentepolissen afgesloten. X koopt alle polissen in 2011 af. De daarop betrekking hebbende negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. Daarvan ziet € 90.993 op de afkoop van het pensioen en € 190.148 op de lijfrenten. In geschil is of daarnaast terecht € 38.030 aan revisierente is geheven. Volgens Rechtbank Den Haag is de revisierente 20% van de waarde in het economische verkeer van de aanspraken en is deze volgens de wetsgeschiedenis een vergoeding voor het feit dat de belasting over de premies én het behaalde rendement op een (veel) later tijdstip is verschuldigd. X stelt vergeefs dat de woekerpolissen vanuit principiële overwegingen zijn afgekocht en dat het in rekening brengen van de rente daarom onredelijk is. Over de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet mag namelijk niet worden geoordeeld. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat de revisierente terecht is berekend ook al staat in casu vast dat X feitelijk geen voordeel heeft genoten. Met de revisierente is namelijk beoogd een mogelijk ten onrechte genoten voordeel te compenseren, los van de vraag of een dergelijk voordeel ook daadwerkelijk is genoten. De revisierente is dus terecht en voor het volle bedrag in rekening gebracht. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.133
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f