X stelt beroep in tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2008. Hierna doet de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar waarbij X niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Rechtbank Breda oordeelt dat ook bij een niet-ontvankelijk beroep ruimte is voor een proceskostenvergoeding of een dwangsom. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven die eerder al oordeelden dat een gegrond beroep geen vereiste is. De rechtbank ziet geen reden voor belastingzaken anders te beslissen. Een eventuele dwangsom of proceskostenvergoeding waarop X aanspraak maakt, is voor de rechtbank – gelet op het voorgaande - dus geen reden het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond te verklaren. Nu de inspecteur inmiddels heeft beslist op het bezwaar, is dit beroep niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de dwangsom is ongegrond omdat de inspecteur de dwangsom op het juiste bedrag (€ 1260) heeft vastgesteld. De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep de Wet openbaarheid van bestuur betreft of daarmee samenhangt (hier is de algemene bestuursrechter bevoegd) en merkt op dat tegen de beslissing van de inspecteur om op grond van art. 67 AWR gegevens geheim te houden alleen beroep openstaat bij de civiele rechter. Het beroep is gegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag. Omdat de inspecteur het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, verwijst de rechtbank de zaak terug.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:20
Algemene wet bestuursrecht 4:19
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67