Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de uitzondering op de BTW-vrijstelling niet geldt voor de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines wanneer de verhuur een bijkomende prestatie vormt bij de hoofdprestatie. De hoofdprestatie is in dit geval de verpachting van de kalkoenopfokstal.

Y verpacht stallen voor het opfokken van kalkoenen. In die stallen bevinden zich blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines. Volgens Y is de door hem ontvangen pachtprijs geheel vrijgesteld van BTW. Voor de door hem verleende dienst ontvangt X namelijk één bedrag. Dit bedrag is niet opgesplitst in een betaling voor de terbeschikkingstelling van het bedrijfsgebouw en een betaling voor de terbeschikkingstelling van de werktuigen en de machines. De Duitse Belastingdienst is echter van mening dat 20% van de betaling ziet op de verpachting van de machines en dat voor dat deel BTW is verschuldigd. De Duitse rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de uitzondering op de BTW-vrijstelling van art. 135 lid 2 onderdeel c Btw-richtlijn niet geldt voor de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines wanneer de verhuur een bijkomende prestatie vormt bij de hoofdprestatie. De hoofdprestatie is in dit geval de verpachting van de kalkoenopfokstal. Ook moeten de prestaties één enkele economische prestatie vormen. Het Hof van Justitie EU merkt daarbij nog wel op dat de Duitse rechter moet onderzoeken of deze prestaties inderdaad één enkele economische prestatie vormen. Verder moet de Duitse rechter ook bepalen welke prestaties van een dergelijke enkele economische prestatie de hoofdprestatie betreft, en welke de bijkomende prestatie vormt.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Dossiers: Agro

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 8 mei

134

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen