Hof Amsterdam oordeelt met verwijzing naar het arrest HR 24 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:746, V-N 2024/26.8 dat de situatie van overgang van een onderneming (OVO), ook voor de toepassing van de loonkostenvoordelen van de lage-inkomensvoordeel (LIV) en de jeugd-LIV, op één lijn moet worden gesteld met de situatie waarin de dienstbetrekking met de oorspronkelijke werkgever ongewijzigd blijft voortbestaan.
A zet op 28 maart 2019 zijn uitzendbureau (eenmanszaak) om in belanghebbende X BV. De inbreng is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 aangemerkt als een geruisloze inbreng. De aangiften loonheffingen over de eerste drie aangiftetijdvakken van 2019 zijn gedaan met het loonheffingennummer van de eenmanszaak. Het restant is gedaan met het loonheffingennummer van X BV. In hoger beroep is in geschil in hoeverre X BV recht heeft op (jeugd-)LIV voor het jaar 2019.
Hof Amsterdam oordeelt met verwijzing naar het arrest HR 24 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:746, V-N 2024/26.8 dat de situatie van overgang van een onderneming (OVO), ook voor de toepassing van de loonkostenvoordelen van de lage-inkomensvoordeel (LIV) en de jeugd-LIV, op één lijn moet worden gesteld met de situatie waarin de dienstbetrekking met de oorspronkelijke werkgever ongewijzigd blijft voortbestaan. Volgens het hof strekt het recht op (jeugd-)LIV zich niet mede uit tot uren die in de tijdvakken voorafgaand aan de inbreng zijn verloond. Het hoger beroep van X BV is ongegrond en het hoger beroep van de inspecteur is ten dele gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.65
Wet tegemoetkomingen loondomein 3.3
Wet tegemoetkomingen loondomein 3.1
Wet tegemoetkomingen loondomein 2.4
Wet tegemoetkomingen loondomein 2.2
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Loonbelasting, Premieheffing, Inkomstenbelasting
Editie: 19 februari
Informatiesoort: VN Vandaag