A, de moeder van belanghebbende, X, overlijdt in 2010. A heeft B, de vader van X, als enige erfgenaam benoemd. A heeft in haar testament verder bepaald dat het recht van B op het voorwaardelijk verkregen vermogen eindigt wanneer hij hertrouwt. B hertrouwt in 2016. X, zijn broer en B ondertekenen vervolgens een akte ter verdeling van de nalatenschap van A. Hierbij wordt een woning met de daarbij behorende hypotheekschuld aan X toebedeeld. In de akte wordt een beroep gedaan op de vrijstelling van art. 3 lid 1 onderdeel b WBR. De inspecteur is echter van mening dat slechts voor de helft van de verkrijging sprake is van een verdeling van een nalatenschap. Over die helft is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Voor de andere helft van de verkrijging legt de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. X is van mening dat de gemeenschap tussen A en B herleeft door het hertrouwen van B en dat de vrijstelling daarom op de gehele verkrijging moet worden toegepast. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de verkrijging door X van de onroerende zaak geen verkrijging is in de zin van de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting wordt dan ook vernietigd. Volgens het hof is de ontbonden huwelijksgemeenschap blijven bestaan en zijn X, B en de broer gerechtigd tot de, in de nalatenschap vallende, onverdeelde helft van de huwelijksgemeenschap. Daarbij geldt dat B gerechtigd bleef tot de andere onverdeelde helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Bij akte van 28 december 2017 zijn beide gemeenschappen verdeeld, waarbij de tot de gemeenschappen behorende woning is toegedeeld aan X. Deze verdeling is de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap en een nalatenschap.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer, Schenk- en erfbelasting, Huwelijksvermogensrecht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 26 oktober