Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het werkelijke rendement niet lager is dan het forfaitaire rendement, omdat ook ongerealiseerde vermogenswinsten terecht in aanmerking zijn genomen.

X en Y zijn fiscaal partner en doen gezamenlijk de aangifte IB/PVV 2021. De inspecteur legt overeenkomstig hun aangifte de aanslag op. Het inkomen uit sparen en beleggen berekent de inspecteur op € 26.670. X en Y stellen in beroep dat de inspecteur uit gaat van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen, omdat het door hen behaalde rendement lager is dan het berekende forfaitaire rendement.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet is uitgegaan van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen. X en Y hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun werkelijke rendement lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen. Anders dan X en Y aanvoeren, moeten ook ongerealiseerde vermogenswinsten in aanmerking worden genomen. Uit de overgelegde stukken volgt dat zij een gerealiseerd en ongerealiseerd rendement hebben behaald van € 40.996, wat hoger is dan het aangeslagen bedrag. De beroepen zijn ongegrond.

Lees ook het thema Box 3.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5,3

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 8 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

897

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen