Belanghebbende, X bv, drijft een payrollbedrijf. X bv neemt werknemers in dienst met de bedoeling hen in beginsel blijvend te werk te stellen bij één inlener. Indien mogelijk neemt zij ook alle bestaande arbeidsovereenkomsten van de inlener over, waarna die geen werknemers meer in dienst heeft en uitsluitend werkt met arbeidskrachten in dienst van X bv. De werknemers worden niet door haar, maar door haar opdrachtgevers (de inleners) geworven en geselecteerd. De arbeidsovereenkomsten bevatten geen uitzendbeding ex art. 7:691 lid 2 BW. X bv is in 2014 voor de premieheffing werknemerszekeringen ingedeeld in sector 52 (Uitzendbedrijven). X bv acht sector 45 aangewezen (Zakelijke Dienstverlening III), omdat zij geen uitzendbedrijf maar een (salaris)administratiebedrijf exploiteert en zich niet bezighoudt met arbeidsallocatie. Hof Amsterdam acht een allocatiefunctie geen vereiste voor een uitzendovereenkomst, wijzende op de ruime omschrijving in art. 7:690 BW en op de bedoeling van de wetgever om driehoeksarbeidsrelaties via dit artikel onder de arbeidsovereenkomst te brengen, en slechts gevallen uit te zonderen waarin terbeschikkingstelling van arbeidskrachten niet het beroep of bedrijf van de onderneming is. Bezien vanuit doel en strekking van de Regeling Wfsv acht het hof bovendien niet relevant of de uitzender/uitlener/payroller al dan niet een arbeidsallocatie-functie vervult.
De Hoge Raad oordeelt in navolging van Hof Amsterdam dat voor een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW geen allocatiefunctie is vereist. De andersluidende opvatting van X bv faalt. De Hoge Raad oordeelt dat de door X bv met haar werknemers gesloten arbeidsovereenkomsten aangemerkt kunnen worden als uitzendovereenkomsten. X bv is terecht ingedeeld in de sector Uitzendbedrijven. Het cassatieberoep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Burgerlijk Wetboek Boek 7 7:690
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Premieheffing, Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 november