De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet in stand kan blijven. Het hof heeft namelijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak voordat op het wrakingsverzoek is beslist.

De Svb geeft een A1-verklaring af aan Rijnvarende X, belanghebbende. Tegen deze A1-verklaring stellen zowel X als zijn werkgeefster, G GmbH, beroep in. X komt vervolgens ook in beroep tegen de aan hem opgelegde IB-aanslag 2016, waarbij de inspecteur hem geen PVV-vrijstelling verleent. Rechtbank Noord-Holland beslist dat X voor de periode van 1 maart - 31 december 2016 niet in aanmerking komt voor de PVV-vrijstelling. X gaat in hoger beroep. De zitting bij Hof Amsterdam vindt plaats op 8 juni 2022, waarbij X niet aanwezig is. X wraakt vervolgens op diezelfde dag nog, om 23:21, per e-mail, de raadsheren. Hof Amsterdam oordeelt op 9 juni 2022, zonder te beslissen op het wrakingsverzoek, dat X in 2016 geen recht heeft op de PVV-vrijstelling. Op 25 juli 2022 oordeelt de wrakingskamer dat het door X beoogde doel niet meer kan worden bereikt aangezien de raadsheren reeds uitspraak hebben gedaan. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet in stand kan blijven omdat het hof uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak voordat op het wrakingsverzoek is beslist. Omdat het wrakingsverzoek is ingediend voordat uitspraak is gedaan, moet de rechter om wiens wraking is verzocht, zich als regel onthouden van iedere verdere bemoeienis met de zaak totdat op het wrakingsverzoek is beslist. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:16

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing

Editie: 22 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

292

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen