Advocaat-generaal Wattel merkt een discrepantie op in het oordeel van het hof. Het hof merkt namelijk enerzijds op dat geen relevant vermogensbestanddeel valt aan te wijzen, terwijl aan de andere kant wordt opgemerkt dat de concessies zijn aan te merken als immateriële activa in de zin van art. 33 Wet VPB 1969.
Gemeente X sluit overeenkomsten met diverse bedrijven voor het exploiteren van buitenreclame (concessies). Zij realiseert daarbij in de jaren 2016 - 2019 omzetten tussen de € 140.000 - € 315.000. De inspecteur legt een VPB-aanslag 2016 op aan X en belast daarbij de met de reclameactiviteiten gerealiseerde winst. X is het daar niet mee eens. Hof 's-Hertogenbosch bevestigt het oordeel van de rechtbank dat gemeente X een materiële onderneming drijft met haar reclameactiviteiten. De feitelijke werkzaamheden die X in verband met de concessies verricht zijn voldoende om een onderneming aanwezig te achten. De activiteiten zijn niet vergelijkbaar met de verhuur van onroerende zaken. Omdat de verlening van het exploitatierecht niet voortkomt uit een vermogensbestanddeel, gaat het hof, bij gebrek aan een aanwijsbaar vermogensbestanddeel, niet in op de vraag naar normaal vermogensbeheer. Nu sprake is van een materiële onderneming moet per 1 januari 2016 een fiscale openingsbalans worden opgesteld. Het standpunt van X over de activering van lopende contracten, dat tot een verlies leidt, wordt daarbij door het hof verworpen. Ook het beroep van X op de overheidstakenvrijstelling (art. 8e lid 1 onderdeel b Wet VPB 1969) wordt afgewezen.
Advocaat-generaal Wattel merkt een discrepantie op in het oordeel van het hof. Het hof merkt namelijk enerzijds op dat geen relevant vermogensbestanddeel valt aan te wijzen, terwijl aan de andere kant wordt opgemerkt dat de concessies zijn aan te merken als immateriële activa in de zin van art. 33 Wet VPB 1969. Naast deze discrepantie stelt de A-G nog andere tegenstrijdigheden vast, zoals het feit dat als bij de concessieverlening geen vermogensbestanddeel is betrokken, de vraag rijst hoe er dan een organisatie van kapitaal en arbeid kan zijn. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om de zaak te verwijzen om het ondernemingskarakter te onderzoeken en dan met name de vragen naar het kapitaal en de arbeid. Volledigheidshalve gaat de A-G nog in op de overige middelen.
Lees ook het thema Vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8e
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Editie: 2 juli
Informatiesoort: VN Vandaag
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)