De inspecteur wijkt af van de door de gescheiden X ingediende aangifte ib/pvv voor het jaar 2012. X komt uiteindelijk in hoger beroep. Het gaat dan nog om een bedrag van € 32 753 dat de inspecteur als resultaat uit overige werkzaamheden in de belastingheffing betrekt. Het betreft contante stortingen die X in de maanden januari tot en met oktober 2012 op een tweetal bankrekeningen heeft gedaan. In geschil is of deze correctie terecht is.
Volgens Hof Den Haag wettigen de door de inspecteur overgelegde rekeningafschriften het vermoeden dat de van 1 januari tot en met 31 oktober 2012 op de bankrekeningen gestorte bedragen bestaan uit de door X in die periode ontvangen vergoedingen voor door hem verrichte werkzaamheden. X heeft dit vermoeden alleen ontzenuwd voor wat betreft de op het rekeningafschrift van 27 september 2012 vermelde storting van € 8900. In die zin is het hoger beroep van X gegrond. Hetgeen X met betrekking tot de overige stortingen heeft aangevoerd, te weten dat hij de gestorte bedragen van relaties heeft geleend, is zonder nader bewijs, onvoldoende om dit vermoeden te weerleggen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90