Belanghebbende, X, was gehuwd met erflater. Ten tijde van het overlijden had erflater de Nederlandse nationaliteit en woonde hij al langer dan 10 jaar niet meer in Nederland. X is benoemd tot erfgename. Tot de nalatenschap behoren in Nederland gelegen onroerende zaken. X ontvangt een aanslag in het recht van overgang voor het bedrag van de waarde van de onroerende zaken na aftrek van de hypothecaire schulden. In geschil is of het in strijd is met EU-recht dat X geen aanspraak kan maken op de partnervrijstelling van art. 32 lid 1, ten vierde, onderdeel a, SW 1956. X is ook in de heffing van het Duitse successierecht betrokken maar hoeft daar na toepassing van de echtgenotenvrijstelling geen successierecht te betalen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het onthouden van de partnervrijstelling voor de heffing van het recht van overgang in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal. De rechtbank verwijst naar de beslissing van het Europese Hof van Justitie voor de Duitse situatie in de zaak Welte (HvJ EU 17 oktober 2013, nr. C-181/12, V-N 2013/51.20.1). Dat in Duitsland anders dan in Nederland ook een onbeperkte belastingplicht bestaat als enkel de erfgenaam zijn woonplaats heeft in Duitsland, is volgens de rechtbank niet een zodanig groot verschil dat het oordeel met betrekking tot het Nederlandse stelsel anders moet uitvallen. Ook onder het Nederlandse recht van overgang worden de door X verkregen onroerende zaken zwaarder belast dan het geval was geweest als de erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland had gewoond, terwijl ook in het Nederlandse stelsel de waarde van onroerende zaak en de persoonlijke band tussen de erfgenaam en de erflater niet afhankelijk zijn van de woonplaats van de erflater of de erfgenaam.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 7 januari