Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er weliswaar geen sprake is van het interen op het vermogen, maar voor het jaar 2017 wel rechtsherstel moet worden geboden op grond van het Kerstarrest. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X realiseert in 2016 een rendement van € 1761 op haar vermogen en in 2017 € 1244. De verschuldigde box 3-heffing bedraagt in 2016 € 1956 en in 2017 € 1824. X stelt dat geen sprake is van ‘genoten’ inkomen in de zin van art. 2.3 Wet IB 2001, omdat zij minder heeft ontvangen dan de wettelijk veronderstelde ‘opbrengst’. Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof ’s-Hertogenbosch stellen de inspecteur in het gelijk. Het hof oordeelt dat de box 3-heffing vanaf het jaar 2017 op stelselniveau niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Verder is voor het jaar 2017 geen sprake van een individuele en buitensporige last. X gaat in cassatie. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Hof ’s-Hertogenbosch heeft namelijk niet onderzocht of X door de box 3-heffing inteert op haar vermogen.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2022/33.17.6) oordeelt dat weliswaar geen sprake is van interen op het vermogen, maar in verband met het Kerstarrest (HR 24 december 2021, 21/01243, V-N 2022/2.3) voor 2017 wel rechtsherstel moet worden geboden. Het besteedbaar inkomen van X is in 2016 en 2017 hoger dan de bijstandsnorm. Voor 2017 geldt echter, gezien het Kerstarrest, dat het voordeel uit sparen en beleggen moet worden bepaald op € 1244, het werkelijk behaalde rendement, en niet op het forfaitaire bedrag van € 1824. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het Dossier box 3.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 2.3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Belastingrecht algemeen
Dossiers: Box 3
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 april