C overlijdt in 2013. In 2001 heeft hij een testament laten opmaken. Belanghebbenden, een halfbroer (X) en een halfzus van C (Y), en een andere halfzus (Z) van C zijn van mening dat zij de enige erfgenamen zijn. Stichting A is echter van mening dat zij de enige erfgename is. Partijen sluiten uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst. Op grond van deze overeenkomst wordt A aangemerkt als enige erfgename en keert zij een bedrag van € 40.000 per persoon uit aan de halfbroer en de halfzussen van C. In geschil is of er sprake is van een erfrechtelijke verkrijging voor X en Y.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de betalingen die X en Y van A hebben ontvangen moeten worden aangemerkt als krachtens erfrecht verkregen. Volgens de rechtbank blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad namelijk dat er sprake is van een verkrijging krachtens erfrecht voor de toepassing van de SW wanneer een betwiste aanspraak op (een deel van) de nalatenschap wordt prijsgegeven tegen een geldsom. Hierbij is volgens de rechtbank niet van belang dat de bedragen niet direct uit de nalatenschap aan X en Y zijn betaald, maar door A. De aanslagen blijven in stand.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 5 december