X bv en Y bv vormen voor de omzetbelasting de fiscale eenheid XY bv, belanghebbende. A, de dga van X bv, richt in 2007 een Estse vennootschap op: E. De aandelen in E worden gehouden door Y bv. XY bv verkoopt auto's aan, of door tussenkomst van, G. XY bv merkt die verkopen aan als ICL's naar Estland, en past het nultarief toe. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan XY bv, omdat zij ten onrechte het nultarief heeft toegepast op de verkopen aan G.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat XY bv ten onrechte het nultarief heeft toegepast op de auto's die zij aan G heeft verkocht. Volgens de rechtbank is er namelijk niet voldaan aan de materiële voorwaarden die gelden voor het toepassen van het nultarief. De rechtbank wijst er daarbij op dat er in casu geen enkel stuk is dat het vervoer van de auto's naar het buitenland, in het kader van de leveringen door Y bv, onderbouwt. Dat de auto's op enig moment naar het buitenland zijn gegaan, is niet van belang, omdat daaruit niet automatisch volgt dat het vervoer naar het buitenland heeft plaatsgevonden in het kader van de leveringen door Y bv. Verder merkt de rechtbank op dat vaststaat dat er sprake is van fraude in de keten, en dat niet gezegd kan worden, gezien de gang van zaken, dat XY bv zodanig zorgvuldig heeft gehandeld dat haar niettemin een beroep op het nultarief toekomt. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 8 februari