Belanghebbende komt in bezwaar tegen een WOZ-beschikking, welke niet-ontvankelijk wordt verklaard door de heffingsambtenaar. Belanghebbendes beroep hiertegen wordt op 20 januari 2020 gegrond verklaard en de zaak wordt terugverwezen. De heffingsambtenaar moet opnieuw beslissen op bezwaar. De rechtbank stelde geen nieuwe termijn waarbinnen een nieuw besluit op bezwaar moest worden genomen. Belanghebbende verzoekt de heffingsambtenaar op 15 februari 2021 te beslissen op zijn bezwaar. Een beslissing blijft uit waarna belanghebbende op 29 maart 2021 een beroep wegens niet-tijdig beslissen instelt.
Rechtbank Rotterdam verbindt een dwangsom aan haar uitspraak opdat de heffingsambtenaar alsnog binnen twee weken een uitspraak op bezwaar bekendmaakt. De heffingsambtenaar moest zo spoedig mogelijk tot actie overgaan, in ieder geval binnen de door de wet gestelde termijnen (vgl. de ABRvS in AB 2002, 397). Art. 236 lid 2 Gemw schrijft voor dat de uitspraak op bezwaar binnen het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen moet worden gedaan, een en ander tenzij het schrift in de laatste zes weken van het kalenderjaar is ontvangen. Opdat de heffingsambtenaar nu alsnog spoedig overgaat tot het nemen van een beslissing verbeurt zij een dwangsom op de voet van art. 8:55d lid 1 Awb als hij niet binnen twee weken een uitspraak op bezwaar bekendmaakt.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:55d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 22 december