Om aanvullende inkomsten te genereren legt akkerbouwer X een golfbaan aan op 16 van de 54 hectare cultuurgrond. Hof Amsterdam oordeelt dat X een tweede objectieve onderneming is gestart en verplicht moet afrekenen over de niet agrarische meerwaarde van 16 hectare cultuurgrond.

Belanghebbende, X, exploiteert met zijn broer Y in firmaverband een akkerbouwbedrijf van 54 hectare. Om aanvullende inkomsten te genereren werken zij het plan uit om  op 16 hectare een golfbaan aan te leggen. De gemeente werkt mee en de broers starten met de aanleg in 2003. In totaal investeren zijn in de jaren 2003 t/m 2005 meer dan € 1 miljoen in de aanleg van de golfbaan,  de bouw van een clubhuis en indoorbaan en de aanschaf van  machines voor het onderhouden van de golfbaan. X stelt dat dat de exploitatie van de golfbaan een nevenactiviteit is van het akkerbouwbedrijf omdat er een verregaande samenhang bestaat tussen activiteiten voor het landbouwbedrijf en die voor de golfbaan, maar de inspecteur is het daar niet mee eens. De inspecteur stelt dat er sprake is van één zelfstandige onderneming en dat de grond van de golfbaan is onttrokken aan het landbouwbedrijf. Als rechtbank Haarlem het eens is met de inspecteur, gaat X in hoger beroep.

Hof Amsterdam stelt voorop dat het de rechtbank niet volgt in haar oordeel dat voor de vraag of sprake is van één of twee ondernemingen het begrip landbouwbedrijf van artikel 3.12 Wet IB 2001 tot uitgangspunt moet worden genomen. Volgens het hof zijn voor die vraag onder meer maatgevend de aard, de wijze van organisatie en de relatieve omvang van de activiteiten, bezien in hun onderlinge verhouding, waarvan mede kan blijken uit de opzet van de administratie en jaarrekening. Hoewel er feiten pleiten vóór de stelling van X (één administratie en één jaarrekening, de nieuwe activiteit ligt in de lijn van het vanouds uitgeoefende landbouwbedrijf en de verwantschap tussen het onderhoud van de golfbaan en de bewerking van akkerbouwgrond), komt het hof net zoals de rechtbank tot de conclusie dat de golfactiviteiten een afzonderlijke onderneming vormen. Het hof verwerpt het beroep van X op een besluit van 5 december 2006 omdat niet kan worden gesproken van het verschuiven van activiteiten binnen het landbouwbedrijf. Het hof verwerpt ook het beroep van X op een besluit van 28 januari 2011 omdat de daarin gegeven goedkeuring een windturbine betreft, die volgens het hof in slechts zeer beperkte mate beslag legt op de grond terwijl verder het gebruik van deze grond voor landbouwdoeleinden niet wezenlijk wordt beperkt. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 17 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen