Het EHRM bevestigt dat de Belastingdienst bevoegd is om wilsafhankelijk materiaal bij de heer van Weerelt op te vragen en dat de beslissing van de Hoge Raad inhoudende dat wilsafhankelijk materiaal alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.

De heer van Weerelt (hierna: van W) is geboren in 1928 en is volgens de inspecteur vanaf 1986 betrokken geweest bij een Liechtensteinse Stiftung. Deze Stiftung is in 2000 geliquideerd en bezat een Zwitserse bankrekening. Van W zegt zich er weinig van te kunnen herinneren en kan verder geen informatie verschaffen. De inspecteur wil weten hoe Van W zijn vermogen van naar schatting € 5 miljoen heeft weten te vergaren. Van W stelt dat hij op de beurs heeft belegd. De inspecteur gelooft dat niet en legt daarom navorderingsaanslagen en 100% boetes op. Daarnaast begint de Staat een civiele (kort geding) procedure tegen Van W om informatie over de Stiftung te krijgen. Rechtbank 's-Hertogenbosch en Hof 's-Hertogenbosch stellen de Staat in het gelijk en oordelen dat als Van W weigerachtig blijft de Staat een maximale dwangsom van € 500.000 mag innen. De civiele kamer van de Hoge Raad (12 juli 2013, nr. 12/01880, V-N 2013/37.7) bevestigt dat Van W op grond van art. 47 AWR informatie moet verstrekken, maar garandeert wel expliciet dat wilsafhankelijk materiaal - zijnde materiaal dat niet onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige reeds bestaat - alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing. Deze garantie is nodig omdat de wet dit niet voorschrift. Zou het wilsafhankelijk materiaal toch worden gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervolging, dan moet de belastingrechter of de strafrechter bepalen welk gevolg daaraan moet worden verbonden. Voldoet Van W niet aan zijn informatieplicht, dan verbeurt hij de dwangsom. De Staat moet in het executiegeschil dan wel aannemelijk maken dat Van W daadwerkelijk het van hem verlangde, maar niet door hem afgestane, materiaal kon verschaffen. Van W wendt zich vervolgens met klachten tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Volgens Van W is art. 6 EVRM geschonden omdat hij verplicht wordt informatie te verstrekken, terwijl er ook al aanzienlijke boetes aan hem zijn opgelegd. Het EHRM bevestigt dat de Belastingdienst bevoegd is om wilsafhankelijk materiaal bij Van W op te vragen en dat de beslissing van de Hoge Raad in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM over het verbod op zelfincriminatie. Er is echter nog geen definitieve beslissing in het kader van de belastingheffing en de strafvervolging. Bovendien is er thans geen reden om aan te nemen dat art. 6 EVRM in die procedures zal worden geschonden. De hoofdklacht van Van W wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Gegeven de garantie van de Hoge Raad is het ook geen beletsel dat het gebruik van wilsafhankelijk materiaal niet in de wet is gereguleerd. De subsidiaire klacht van Van W wordt daarom ook niet-ontvankelijk verklaard.

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 47

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Editie: 28 juli

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen