Belanghebbende, X bv, houdt zich bezig met de productie van en handel in meet- en positioneringsapparatuur. In het boekjaar 2008/2009 boekt X bv een vordering op een Spaanse distributeur ten laste van de fiscale winst af (voor € 6 miljoen) en een boekjaar later nog eens (nu met € 3,5 miljoen). Nadat een zustermaatschappij zich garant heeft gesteld, worden de vorderingen van X bv weer gewaardeerd op de nominale waarde. In geschil is of de Belastingdienst de opwaardering van de vorderingen terecht tot de winst van X bv heeft gerekend. Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van winst nadat de zakelijke vorderingen van X bv op een Spaanse distributeur dankzij een garantstelling van een zustermaatschappij weer volwaardig zijn geworden. Dit te meer omdat de afwaarderingen van de vorderingen in eerdere jaren zijn geschied ten laste van de winst. Er is volgens de rechtbank geen sprake van een informele kapitaalstorting, nu er geen vermogensverschuiving naar X bv heeft plaatsgevonden. Ook de enkele garantstelling door de zustermaatschappij kan niet als zodanig worden aangemerkt, ook niet als dit op aandringen van de moedermaatschappij is gebeurd. Het resultaat op de vorderingen is opgekomen in de bedrijfsuitoefening en behoort daarmee tot de voordelen die bv heeft verkregen uit haar onderneming.
Hof Den Haag onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de opwaardering van de eerder afgewaardeerde vorderingen ten gunste komt van de fiscale winst. Het hof maakt de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop zij berust tot de zijne en voegt daar nog aan toe dat de zustermaatschappij een zakelijk belang had bij de garantstelling.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8