Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de heer X, door geen onderzoek te doen naar de actuele gegoedheid van Y bv en haar herinvesteringsplannen, zich onvoldoende van zijn zorgplicht heeft gekweten om aan te nemen dat het niet aan hem is te wijten dat de VPB niet kon worden voldaan.

Belanghebbende, de heer X, is enig aandeelhouder/bestuurder van C bv. De bv verkoopt in 2000 haar onderneming (een tuindersbedrijf) en vormt een vervangingsreserve. De liquide middelen zijn vervolgens uitgeleend aan X. C bv ontplooit geen nieuwe ondernemingsactiviteiten. De vervangingsreserve is per 2001 van rechtswege omgezet in een herinvesteringsreserve (HIR). Eind 2004 verkoopt X de aandelen aan Y bv, waarbij de Y bv de vordering op X geheel overneemt en X vrijwaring verleent voor een mogelijke vervreemdersaansprakelijkstelling op grond van art. 40 Inv. 1990. Y bv gaat in 2007 failliet. Aan C bv is over 2004 een ambtshalve VPB-aanslag opgelegd. In geschil is of X in 2010 terecht als vervreemder aansprakelijk is gesteld voor een deel van de VPB-schuld van C bv. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de aansprakelijkstelling in principe terecht is. Op het moment van de aandelenoverdracht bestonden de bezittingen van C bv namelijk in belangrijke mate (30% of meer) uit beleggingen en haar vermogen is anders dan door een normale bedrijfsvoering verminderd. De vordering op Y bv is namelijk door het faillissement van Y bv verminderd. De aansprakelijkstelling is echter wel te hoog, aangezien ten onrechte geen rekening is gehouden met verliescompensatie. Het kan X niet worden tegengeworpen dat C bv geen formeel verzoek daartoe heeft gedaan. Er is ook ten onrechte rekening gehouden met heffingsrente en (deels) invorderingsrente. De aansprakelijkstelling wordt verminderd tot € 97.806. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat X door geen onderzoek te doen naar de actuele gegoedheid van Y bv en haar herinvesteringsplannen zich onvoldoende van zijn zorgplicht heeft gekweten om aan te nemen dat het niet aan hem is te wijten dat de VPB niet kon worden voldaan. X heeft in de leveringsakte expliciet verwoord dat sprake is van een stille reserve en heeft ingestemd met het achterwege blijven van een garantie van de verkoper op het adequaat benutten van de HIR. De bezittingen van C bv bestonden door haar vordering van € 336.161 op X ten tijde van de vervreemding van de aandelen in belangrijke mate uit beleggingen. Weliswaar heeft X € 62.443 gestort op een rekening bij de notaris, maar het is niet duidelijk wat daarmee is gebeurd. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 16 september

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen