A-G IJzerman is van mening dat de herinvesteringsreserve in 2004 op grond van art. 15e Wet VPB 1969 is vrijgevallen. Op 31 december 2004 heeft de 100% belangenwijziging in A bv namelijk plaatsgevonden.

Belanghebbende, de heer X, is enig aandeelhouder/bestuurder van A bv. A bv verkoopt in 2000 onroerende zaken en vormt een vervangingsreserve. Deze wordt van rechtswege omgezet in een herinvesteringsreserve (HIR). A bv ontplooit na de verkoop geen ondernemingsactiviteiten meer. Op 30 december 2004 koopt A bv appartementen van B bv. Deze appartementen waren toen echter nog eigendom van een derde. Levering aan A bv heeft nooit plaatsgevonden. Op 31 december 2004 verkoopt X zijn aandelen aan B bv, waarbij B bv de grote vordering van A bv op X geheel overneemt en X vrijwaring verleent voor een mogelijke vervreemdersaansprakelijkstelling op grond van art. 40 Inv. 1990. X heeft zich bij de verkoop (fiscaal) laten adviseren door zijn accountant en een NOB-adviseur. B bv gaat in 2007 failliet. Aan A bv is over 2004 een ambtshalve VPB-aanslag opgelegd. In geschil is of X als vervreemder terecht aansprakelijk is gesteld voor de VPB-schuld. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam oordelen bevestigend. X heeft nagelaten onderzoek te doen naar de gegoedheid van B bv en haar plannen. X heeft zich dus onvoldoende van zijn zorgplicht gekweten. De herinvestering heeft niet plaatsgevonden, omdat B bv geen enkele reële poging heeft gedaan om de beschikkingsmacht over de appartementen te verwerven. X gaat in cassatie. Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat de herinvesteringsreserve in 2004 op grond van art. 15e Wet VPB 1969 is vrijgevallen. Op 31 december 2004 heeft de 100% belangenwijziging namelijk plaatsgevonden. Het is daarom volgens de A-G niet meer relevant of er toen een herinvesteringsvoornemen is. Bij een voorgenomen vervreemding van aandelen heeft de verkoper een onderzoeksplicht naar de gegoedheid van de koper. Het hof heeft goed gemotiveerd dat X daarbij in gebreke is gebleven. Het uitlenen van liquide middelen aan X is terecht aangemerkt als een niet tot de normale bedrijfsvoering behorende activiteit. Op het moment van vervreemding bestond het vermogen van A bv dus in belangrijke mate uit beleggingen. Het vermogen is anders dan door de normale bedrijfsvoering - uiterlijk door het faillissement van B bv - verminderd. Ook voor het overige concludeert de A-G dat de aansprakelijkstelling terecht is.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 40

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 24 juni

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen