Belanghebbende, de heer X, is enig aandeelhouder van A bv, die op haar beurt enig aandeelhoudster was van Y bv. X was enig bestuurder van Y bv. De Belastingdienst doet bij Y bv onderzoek met betrekking tot de aanvaardbaarheid van haar btw-aangiften in de periode 2009-2012. Het boekenonderzoek loopt nog. Er is nog geen controlerapport opgemaakt. Naar aanleiding van de voorlopige bevindingen zijn naheffingsaanslagen aan Y bv opgelegd. Zo is gebleken dat de btw-aangiften over 2009 en 2010 niet aansloten bij de administratie. Over 2012 zou Y bv door haar in rekening gebrachte omzetbelasting hebben verzwegen en zijn niet uitgereikte of alsnog geïnde creditfacturen ten laste van de omzet gebracht. Nadat Y bv is gefailleerd, is X aansprakelijk gesteld voor de aanslagen, de boete en de heffingsrente. In geschil is of dat terecht is.
Rechtbank Den Haag stelt de ontvanger in het gelijk, mede gelet op de actieve leidende rol die X bij de (credit)facturering zou hebben gehad. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de ontvanger niet aannemelijk maakt dat de aanslag over 2012 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. X heeft namelijk gemotiveerd weersproken dat niet uitgereikte of alsnog geïnde creditfacturen ten laste van de omzet zijn gebracht. Zonder nader bewijs kan dus niet worden vastgesteld of de naheffing over 2012 terecht is. De aansprakelijkstelling voor de niet-betaalde btw, de boete en de heffingsrente moet in zoverre vervallen. Aangezien X op de zitting heeft verklaard dat voor 2010 en 2011 onjuiste btw-aangiften zijn ingediend, maakt de ontvanger aannemelijk dat de naheffing voor het overige terecht is. Het faillissement van Y bv kan voorts niet gelden als een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht. Het beroep van X is voor het overige gegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wetsartikelen: