Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het complex voor de overdrachtsbelasting als een woning moet worden aangemerkt. Er is namelijk sprake van een woning als deze ‘naar zijn aard is bestemd' voor bewoning.

Belanghebbende, X bv, koopt in 2013 een complex van drie herenhuizen, een liefdegesticht, een klooster met kapel en bijgebouwen, vijfentwintig appartementsrechten op het gebruik van een parkeerplaats en enkele andere onroerende zaken. Het complex is een tijdlang in gebruik geweest voor studentenhuisvesting, en in 2007 waren door stichting D plannen ontwikkeld om het complex te renoveren. Door financiële tegenvallers is het complex te koop gezet en door X bv gekocht. Ten tijde van de verkrijging van het complex lag er een woonbestemming op. In geschil is of het complex als een woning moet worden aangemerkt voor de overdrachtsbelasting. De inspecteur stelt dat het complex niet is aan te merken als woning, omdat het door het verval en de reeds verrichte sloophandelingen ‘naar aard en inrichting' ongeschikt is om te bewonen. Ook wijst de inspecteur er op dat X bv het complex heeft aangekocht met als doel het te verbouwen tot hotel.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het complex voor de overdrachtsbelasting als een woning moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst er daarbij op dat er sprake is van een woning als deze ‘naar zijn aard is bestemd' voor bewoning. De rechtbank wijst er hierbij op dat zelfs een woning in aanbouw reeds als woning wordt aangemerkt, en dat het dan in de rede ligt dat een oude woning die van alle voorzieningen is gestript maar die nog wel naar zijn (bouwkundige) aard bestemd is voor bewoning, ook onder het begrip ‘woning' valt. De rechtbank verleent een teruggaaf van € 25.500 aan overdrachtsbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 14

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 6 mei

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen