X is weduwe van een familielid van de oprichter van een familiestichting. De stichting is door hem in 1907 opgericht om zijn familieleden financieel te ondersteunen. Op 1 januari 2018 is het vermogen van de stichting ruim € 8 mln. In geschil is of de stichting kwalificeert als afgezonderd particulier vermogen (APV). Volgens X is de stichting een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) en zijn de familieleden geen fictieve erfgenamen. De inspecteur heeft op basis van de stamboom 1,926% van het vermogen in box 3 aan X toegerekend en (navorderings)aanslagen aan haar opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat met de vaste jaarlijkse uitkeringen zonder behoeftigheidstoets uitsluitend het particuliere belang van de familieleden en hun verwanten wordt gediend. Dit geldt eveneens voor het organiseren van familiedagen, het onderhouden van de website en het familiegraf. De stichting is een APV. X is daarvan begunstigde en fictief erfgenaam. De wetgever heeft vanaf 2010 al het discretionaire vermogen in een APV willen belasten, ongeacht de oorspronkelijke bedoeling achter de afzondering. De wetgeving heeft geen terugwerkende kracht in de zin dat vermogen ook al vóór 2010 is belast. X stelt vergeefs dat zij vanaf 2018 door haar gevorderde leeftijd geen jaarlijkse uitkering meer ontvangt en dat de stichting ook grote donaties aan medisch onderzoek doet. De individuele familieleden hoeven geen direct nadeel van de door de inspecteur beoogde heffingen te ondervinden, omdat die volgens een vaststellingsovereenkomst in de VPB-sfeer bij de stichting zal plaatsvinden. De beroepen van X zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 16 maart