Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ouderenkorting voor een niet-kwalificerend buitenlands belastingplichtige moet worden vastgesteld op basis van het binnenlandse inkomen.
X woont van 1 januari 2021 tot 1 april 2021 in Nederland en van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021 in Frankrijk. Voor de binnenlandse periode is X verzekerd voor de volksverzekeringen en voor de buitenlandse periode wordt X niet aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. X geniet in 2021 inkomsten uit pensioen en een AOW-uitkering, waarvan € 16.745 is genoten in de binnenlandse periode. Voor dit bedrag legt de inspecteur een aanslag IB/PVV op, zonder het verlenen van ouderenkorting. In geschil is of X recht heeft op een evenredig deel van de ouderenkorting over de periode van binnenlandse belastingplicht en op basis van welk inkomen deze korting moet worden berekend.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ouderenkorting voor een niet-kwalificerend buitenlands belastingplichtige moet worden vastgesteld op basis van het binnenlandse inkomen. De rechtbank volgt hiermee de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:470, V-N 2024/15.8, en de daaropvolgende eigen uitspraak van 30 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3621, V-N 2024/30.11. Op grond hiervan ziet de rechtbank bij de huidige stand van zaken geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen op het punt van de ouderenkorting. X heeft recht op ouderenkorting van € 427. Het beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.8
Wet inkomstenbelasting 2001 2.7
Wet inkomstenbelasting 2001 8.17
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 18 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag