B treedt in 2007 in dienst van belanghebbende, X nv, dat behoort tot de top 50 van beursgenoteerde ondernemingen. B en X nv komen daarbij een garantieregeling overeen voor het geval de 30%-regeling niet van toepassing wordt verklaard op B. De inspecteur verklaart de 30%-regeling niet van toepassing op B. Het beroep dat X hiertegen instelt, trekt zij in januari 2009 in. In 2012betaalt X nv i een bedrag aan B in verband met de garantieregeling. Over 2013 draagt X nv crisisheffing af. In geschil is of over het garantiebedrag ook crisisheffing is verschuldigd. Volgens Rechtbank Noord-Holland is X nv crisisheffing verschuldigd omdat de hoogte van het garantiebedrag pas in 2012 vaststond, en het garantiebedrag derhalve pas in dat jaar vorderbaar en inbaar was. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Amsterdam oordeelt dat het in 2012 uitbetaalde garantiebedrag in 2009 al vorderbaar en inbaar was. Volgens het hof was, door het intrekken van het beroep, voldaan aan de voorwaarde waardoor B aanspraak kon maken op het garantiebedrag. De vordering was op dat moment onvoorwaardelijk en daarmee opeisbaar. Het gelijk is aan X nv. De staatssecretaris heeft in een toelichting van 25 maart 2019, nr. 2019-0000044791, aangegeven waarom er geen beroep in cassatie wordt ingesteld tegen deze uitspraak.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd