Belanghebbende, X, houdt zich onder andere bezig met tussenschoolse opvang (TSO) op scholen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van overblijfkrachten. De ouders die gebruik maken van TSO zijn een bijdrage verschuldigd. X verzorgt de facturering en int de ouderbijdragen, die weer worden gebruikt om de overblijfkrachten te betalen. Van de scholen ontvangt X geen bijdrage voor de TSO-werkzaamheden, waardoor zij soms geld bijlegt om de TSO te bekostigen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de overblijfkrachten in dienstbetrekking werkzaam zijn bij X. Hij legt daarom een LB-naheffingsaanslag aan X op.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de overblijfkrachten niet in dienstbetrekking werkzaam zijn bij X. De rechtbank acht daarbij onder andere van belang dat de overblijfkrachten geen vergoeding ontvangen als zij de overeengekomen werkzaamheden niet verrichten. Verder hebben ze geen recht op vakantie en genieten ze geen ontslagbescherming. Ook wijst de rechtbank er op dat de meeste overblijfkrachten familieleden zijn van (oud)leerlingen. Ten aanzien van de vergoeding merkt de rechtbank op dat deze niet marktconform is. De vergoeding bedraagt namelijk minder dan het wettelijk minimumloon per uur. Verder overweegt de rechtbank nog dat X slechts een faciliterende rol vervult bij de uitbetaling van de vergoeding. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 2